Berichten

‘Golden Parachute’ ging niet open voor frauderende CFO

‘Golden Parachute’ ging niet open voor frauderende CFO

Contractuele ontslagvergoeding

Het komt regelmatig voor dat werknemers in de hogere echelons van bedrijven een vooraf bepaalde beëindigingsvergoeding laten opnemen in hun arbeidsovereenkomsten.

Met het opnemen van een dergelijke ‘golden parachute clause’ wordt voorkomen dat werkgever en werknemer in de toekomst moeten steggelen over de hoogte van een financiële vergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst tot een einde komt.

Het opnemen van een beëindigingsvergoeding in de arbeidsovereenkomst verdient aanbeveling vanuit het perspectief van de leidinggevende werknemer (bv. CEO, CFO of COO).

De statutair bestuurder van een Nederlandse vennootschap heeft een bijzonder rechtspositie. Voor deze werknemer geldt geen preventieve ontslagtoets. Reden temeer voor de statutair bestuurder om voorafgaand aan of tijdens het sluiten van een arbeidsovereenkomst de financiële gevolgen van een beëindiging van de arbeidsrelatie schriftelijk vast te leggen.

Deze contractuele afspraken zijn juridisch afdwingbaar, uitzonderingen daargelaten!

Uitspraak Kantonrechter d.d. 25 oktober 2018*

Onlangs heeft de Kantonrechter in een fraudezaak geoordeeld toekenning van een contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

Wat speelde er?

In deze zaak was na intern en extern onderzoek komen vast te staan dat er door de CFO meer dan € 100.000 aan privé uitgaven, zakelijk was gedeclareerd. Na het plegen van wederhoor werd de CFO op staande voet ontslagen.

De CFO is vervolgens een gerechtelijke procedure gestart. Naast de vorderingen verband houdende met het ontslag op staande voet, heeft de CFO de contractuele beëindigingsvergoeding gevorderd ter grootte van € 336.078,37. De CFO voerde aan  dat hij gerechtigd is tot dit bedrag, ongeacht de reden van de beëindiging van het dienstverband.

De Kantonrechter stelde in deze zaak voorop dat niet uit de tekst van de arbeidsovereenkomst bleek dat het de bedoeling van partijen is geweest, dat bij iedere opzegging – dus ook een opzegging wegens dringende reden/staandevoets ontslag – werknemer gerechtigd was tot de contractuele beëindigingsvergoeding.

De Kantonrechter voegde daar aan toe dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werkgever een beëindigingsvergoeding van een dergelijke omvang zou moeten betalen, in het geval waarin er een terecht ontslag op staande voet is gegeven en de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

Conclusie

Het vooraf contractueel overeenkomen van een ontslagvergoeding verdient aanbeveling. Zeker als het gaat om de functie/positie van de statutair bestuurder. Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals hiervoor geschetst, kan betaling niet worden afgedwongen.

* Rechtbank Amsterdam, sector kanton, d.d. 25 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7718

Auteur: Otto Lenselink

November 2018

De Hoge Raad houdt vast aan de eis van meerdere schuldeisers voor faillietverklaring

Voor een schuldeiser is niets zo frustrerend als het niet kunnen incasseren van een vordering op een debiteur. Dit geldt des te meer, indien een schuldeiser eerst lang heeft moeten procederen om een veroordelend vonnis te krijgen, en vervolgens de conclusie moet trekken dat er geen verhaalsmogelijkheden meer zijn.

 

In dergelijke scenario’s wordt in de praktijk vaak gedreigd of overgegaan tot indiening van een faillissementsaanvraag.

 

Voor toewijzing van een faillissementsaanvraag gelden drie vereisten:

 

  1. er moet summierlijk blijk worden gegeven van het vorderingsrecht;
  2. er moeten meerdere schuldeisers zijn (pluraliteitsvereiste);
  3. de schuldenaar moet opgehouden hebben met betalen.

 

Onlangs heeft een advocaat van een schuldeiser ten overstaan van de Hoge Raad betoogt dat voor het uitspreken van een faillissement slechts heeft te gelden dat er sprake moet zijn van een toestand waarin de schuldenaar is opgehouden te betalen. In die situatie is het immers duidelijk dat de vordering van de schuldeiser niet kan en zal worden voldaan.

 

De Hoge Raad was van oordeel dat het zogeheten pluraliteitsvereiste moet worden gehandhaafd.* De Hoge Raad overwoog daartoe dat het pluraliteitsvereiste haar rechtvaardiging vindt in het gegeven dat het faillissement ten doel heeft het vermogen te verdelen onder de gezamenlijke schuldeisers. Wanneer een schuldenaar maar één schuldeiser heeft, dan kan het faillissement niet dienen als ‘gezamenlijke verhaalsprocedure’.

 

Een schuldeiser zal zijn individuele verhaalsacties moeten starten teneinde zijn vordering geïncasseerd te krijgen. Als de debiteur geen activa heeft, dan zal er geen verhaal worden geboden en staat de schuldeiser met lege handen.

 

Conclusies:

 

voor een faillissementsaanvraag zal een schuldeiser minimaal één steunvordering moeten hebben ten bewijze van de pluraliteit van schuldeisers.

 

* Hoge Raad 24 maart 2017, ECLI:NL:HR2017:488

 

Mr. Otto Lenselink

 

Breda, augustus 2017