Geven met warme hand; let wel even op de koude kant

Nu de feestdagen bijna voor de deur staan, wordt er in menig gezin weer nagedacht over de schenkingen. Ondanks dat ik de feestvreugde niet wil bederven, is het toch belangrijk om goed na te denken over de wijze van schenken.

 

Op het moment dat een schenking gedaan wordt zonder uitsluitingsclausule, dan valt deze schenking in een gemeenschap van goederen (voor zover deze aanwezig is). Voor huwelijken gesloten vanaf 1 januari 2018 zal zich in beginsel geen probleem voordoen, omdat schenkingen vanaf die datum niet meer in de gemeenschap van goederen vallen. Ook voor die situaties is het wel van belang dat bewijsstukken (betalingsbewijs en dergelijke) bewaard worden.

 

Maar wat nu als je al jaren met de feestdagen schenkingen ontvangt en besluit te gaan scheiden? Wat gebeurt er dan met deze schenkingen?

 

In die situatie is van belang welke stukken nog aanwezig zijn. Zijn er schenkingsakten aanwezig met een uitsluitingsclausule, dan is een schenking snel bewezen. Als er met de gelden van de schenkingen schulden van de gemeenschap zijn voldaan, dan ontstaat er een repriserecht. Dit betekent dat één van de echtgenoten dan een vordering op de gemeenschap heeft. Indien de gemeenschap dan nog een ruim positief saldo heeft, dan kan de vordering vanuit de gemeenschap voldaan worden. Zijn er onvoldoende middelen, dan zal de vordering in beginsel niet geïnd kunnen worden. Is met de schenking een vordering van de andere echtgenoot voldaan, dan kan er een vordering op deze echtgenoot ontstaan.

 

Een dergelijke gang van zaken geldt ook indien voornoemde schenkingsakten niet aanwezig zijn, maar uit de omschrijving van de schenking blijkt dat de schenking buiten de gemeenschap van goederen valt. Bij contante schenkingen is dat wat lastig, maar bij een overboeking kan een dergelijke omschrijving wel vermeld worden.

 

Mocht er niets geregeld zijn, dan is de kans groot dat de schenking in de gemeenschap van goederen valt. Dit is echter vaak niet het gewenste gevolg.

 

Bent u zich er dus tijdig van bewust van de wijze waarop een schenking plaats gaat vinden.

 

L.A.P. van Haperen

Einde partneralimentatie bij samenwoning (artikel 1:160 BW)

In de praktijk komt het geregeld voor dat er na een echtscheiding sprake is van partneralimentatie terwijl de ontvangende partij al geruime tijd een nieuwe relatie heeft en feitelijk samenwoont. Uiteraard heeft de alimentatiegerechtigde er belang bij dat de partneralimentatie blijft doorlopen, wat tot frustratie van de betalende partij leidt.

 

In een dergelijke situatie is het aan de alimentatieplichtige om te bewijzen dat de alimentatiegerechtigde samenwoont als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW). Dit blijkt in de praktijk nog niet zo eenvoudig te zijn. Het benodigde bewijs kan onder meer worden aangeleverd via een rechercherapport. Een nadeel hiervan is dat de kosten van een dergelijk rapport hoog kunnen oplopen. Wie gaat deze kosten betalen?

 

Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft zich op 14 september 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:8115) uitgelaten over de vraag wie de kosten van een rechercherapport dient te voldoen. Het Hof heeft het volgende overwogen:

 

“Vooropgesteld wordt dat de marges van in het kader van artikel 1:160 BW door particuliere onderzoeksbureaus gemaakte kosten ruim zijn, mede gelet op de hoge motiveringseisen die gelden om tot een bevestigende beantwoording van de vraag te kunnen komen of er sprake is van ‘een samenleven met een ander als was zij gehuwd’. In dit geval heeft het recherchebureau gebruik gemaakt van een drietal onderzoeksmiddelen, te weten observatie, digitaal onderzoek en onderzoek op locatie – allemaal gebruikelijke onderzoeksmethoden die de nodige tijd vergen. Gelet op de aard van de zaak acht het Hof de in het rapport verantwoorde 50 uren observatie en 10 uren onderzoek op locatie niet buitensporig veel. De observaties zijn een belangrijk onderdeel van het onderzoek geweest en het doen daarvan is nu eenmaal een arbeidsintensieve aangelegenheid. Hetzelfde geldt voor de onderzoeken op twee verschillende locaties.

Het vorenstaande klemt temeer nu V – daar ter zitting expliciet naar gevraagd – niet heeft kunnen aangeven wat in haar ogen een redelijk bedrag zou zijn voor een onderzoek als het onderhavige. V is nog in de gelegenheid gesteld om het onderzoekdossier in te zien op het recherchebureau, maar die kans heeft zij onbenut gelaten. De mogelijk nadelige consequenties daarvan komen voor haar rekening en risico.

V heeft gesteld dat op basis van de waarnemingen van het recherchebureau in april 2015 reeds duidelijk was dat zij en X samenwoonden, zodat het deel van het onderzoek dat betrekking heeft op de periode daarna daarom onnodig is uitgevoerd. V miskent daarbij echter dat enkel gebruik maken van hetzelfde woonadres onvoldoende is om van samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW te kunnen spreken. Naar vaste rechtspraak is daarvoor immers tevens vereist dat sprake is van een duurzame samenleving en het vormen van een economische eenheid, en daarvoor gelden de hoge motiveringseisen zoals hiervoor vermeld. Aldus is niet gebleken dat de door M geclaimde recherchekosten om deze reden onredelijk hoog zouden zijn”.

 

Deze uitspraak kan aanleiding geven om sneller een recherchebureau in te schakelen om een vermoedelijke samenleving in de zin van artikel 1:160 BW aan te tonen. Uiteraard kunt u met ons kantoor vrijblijvend contact opnemen om de mogelijkheden voor een beëindiging van de partneralimentatie te bespreken.

L.A.P. van Haperen