De Hoge Raad houdt vast aan de eis van meerdere schuldeisers voor faillietverklaring

Voor een schuldeiser is niets zo frustrerend als het niet kunnen incasseren van een vordering op een debiteur. Dit geldt des te meer, indien een schuldeiser eerst lang heeft moeten procederen om een veroordelend vonnis te krijgen, en vervolgens de conclusie moet trekken dat er geen verhaalsmogelijkheden meer zijn.

 

In dergelijke scenario’s wordt in de praktijk vaak gedreigd of overgegaan tot indiening van een faillissementsaanvraag.

 

Voor toewijzing van een faillissementsaanvraag gelden drie vereisten:

 

  1. er moet summierlijk blijk worden gegeven van het vorderingsrecht;
  2. er moeten meerdere schuldeisers zijn (pluraliteitsvereiste);
  3. de schuldenaar moet opgehouden hebben met betalen.

 

Onlangs heeft een advocaat van een schuldeiser ten overstaan van de Hoge Raad betoogt dat voor het uitspreken van een faillissement slechts heeft te gelden dat er sprake moet zijn van een toestand waarin de schuldenaar is opgehouden te betalen. In die situatie is het immers duidelijk dat de vordering van de schuldeiser niet kan en zal worden voldaan.

 

De Hoge Raad was van oordeel dat het zogeheten pluraliteitsvereiste moet worden gehandhaafd.* De Hoge Raad overwoog daartoe dat het pluraliteitsvereiste haar rechtvaardiging vindt in het gegeven dat het faillissement ten doel heeft het vermogen te verdelen onder de gezamenlijke schuldeisers. Wanneer een schuldenaar maar één schuldeiser heeft, dan kan het faillissement niet dienen als ‘gezamenlijke verhaalsprocedure’.

 

Een schuldeiser zal zijn individuele verhaalsacties moeten starten teneinde zijn vordering geïncasseerd te krijgen. Als de debiteur geen activa heeft, dan zal er geen verhaal worden geboden en staat de schuldeiser met lege handen.

 

Conclusies:

 

voor een faillissementsaanvraag zal een schuldeiser minimaal één steunvordering moeten hebben ten bewijze van de pluraliteit van schuldeisers.

 

* Hoge Raad 24 maart 2017, ECLI:NL:HR2017:488

 

Mr. Otto Lenselink

 

Breda, augustus 2017

Gemeenschap van goederen per 1 januari 2018

Voor een huwelijk gesloten voor 1 januari 2018 is de gemeenschap van goederen van toepassing, tenzij voorafgaande aan het huwelijk andere afspraken zijn gemaakt bij de notaris en deze afspraken zijn neergelegd in een akte van huwelijkse voorwaarden. Dit zal vanaf 1 januari 2018 anders zijn. Vanaf dat moment is er sprake van een beperkte gemeenschap van goederen. Echtgenoten kunnen er voor kiezen om voorafgaande aan het huwelijk de (volledige) gemeenschap van goederen van toepassing te laten. Daarnaast kunnen zij huwelijkse voorwaarden laten opmaken.

 

Wat is het verschil tussen de beperkte gemeenschap van goederen en de (volledige) gemeenschap van goederen?

 

Het belangrijkste verschil is gelegen in de gevolgen voor de goederen en schulden welke zijn ontvangen of ontstaan voorafgaande aan het huwelijk. Dit geldt dus voor speelgoed uit de kindertijd, cd’s en dergelijke, maar ook voor bijvoorbeeld een studieschuld. In de (volledige) gemeenschap van goederen vallen deze schulden en goederen in de gemeenschap. Bij de beperkte gemeenschap van goederen zijn deze schulden en goederen uitgezonderd van de gemeenschap. Ontvangsten vanuit een nalatenschap of schenking, ook als hier geen uitsluitingsclausule aan is verbonden, vallen per 1 januari 2018 niet meer in de gemeenschap.

 

Het verleden leert ons dat echtgenoten zich tijdens het huwelijk niet of nauwelijks iets aantrekken van de verschillende vermogens (privévermogens partners en gemeenschapsvermogen) waardoor de vermogens zich gaan ‘vermengen’. Dit is en blijft ook na 1 januari 2018 een bron van conflicten. Bij het einde van het huwelijk zal een discussie ontstaan over de vraag wie eigenaar is van de diverse goederen, uit welk vermogen de goederen zijn betaald en hoe er over en weer met elkaar ‘afgerekend’ moet worden. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is een goede financiële administratie noodzakelijk. Deze administratie ontbreekt vaak of is niet sluitend, waardoor er bewijsproblemen gaan ontstaan. Wie bij een echtscheiding stelt dat diverse goederen van hem/haar zijn, zal dat moeten aantonen. Kan dat niet worden aangetoond, dan bestaat het risico dat die goederen worden gerekend tot het gemeenschapsvermogen dat tussen de ex-echtgenoten moet worden verdeeld.

 

Voor deze blog gaat het te ver om alle verschillen te bespreken (vergoedingsrechten, de onderneming, verhaal van een privéschuld en de draagplicht hiervan e.d.).

 

Mocht u omtrent dit onderwerp en/of de verdere verschillen vragen hebben, dan kunt u vrijblijvend contact opnemen met ons kantoor om te bekijken wat uw positie is.

 

L.A.P. van Haperen